Bol en hol
De menselijke wervelkolom is uniek onder alle zoogdieren omdat deze zowel primaire als secundaire krommen vertoont.
- De primaire krommingen van de wervelkolom omvat de bolling in de bovenrug en de holling in de onderrug.
- De secundaire krommingen van de wervelkolom omvat de holte van de nek en de bolling van het heiligbeen.
Alleen een echte tweevoetige heeft al deze krommingen nodig. Boom zwaaiende en krom lopende primaten hebben wel een holte in de nek maar geen holte in hun onderrug. Daarom kunnen ze niet lang comfortabel op twee benen lopen.
De primaire bolling was de eerste voor-achter wervelkolomcurve die tevoorschijn kwam toen waterwezens de overgang naar het land maakten. In de baarmoeder als de embryo nog in zijn waterige oorsprong bevindt is de wervelkolom nog in een primaire bolling.
Het verandert voor de eerste keer van vorm wanneer het hoofd de haarspeldbocht van het geboortekanaal bereikt en de nek voor het eerst zijn secundaire holling ervaart. Van ondersteboven hangen in een baarmoeder verandert de houding naar rechtop. De oprichting blijft zich door ontwikkelen omdat het gewicht van het hoofd omhoog gehouden wordt. Dit begint met rechtop zitten. (Ongeveer 9 maanden). Na maandenlang kruipen over de vloer waarbij het hoofd wordt opgetild ontstaat het begin van een holte in de onderrug.
Na 12 tot 18 maanden als het kleine mensje begint te lopen ontstaat er met gewicht in de voeten vanuit de holte in de onderrug een opstuwing die voor oprichting zorgt. Op de leeftijd van 3 jaar begint wervelkolom in de onderrug hol naar voren te vormen, hoewel dit uiterlijk pas op de leeftijd van 6 tot 8 jaar zichtbaar zal zijn. Pas na de leeftijd van 10 jaar neemt de onderrug curve volledig zijn volwassen vorm aan.